DOOR DE BALIEBRIL (2)

25-09-2023

De nieuwste generatie en oude principes

 

De raad van de orde verwelkomde begin deze maand 27 nieuwe - en hoofdzakelijk vrouwelijke -stagiairs. Begin oktober komen er daar volgens de laatste informatie nog 10 bij,  maar dat aantal kan nog toenemen. Het zijn allemaal gedreven jonge juristen die zich aangetrokken voelen door de balie en met een gezonde dosis gretigheid hun professionele leven aanvatten.

 

De nieuwste generatie is mondig en gedreven. Bij de voorstelling aan de raad van de orde gaven ze aan in welke rechtstakken ze actief willen/zullen zijn. Er was niemand die zich als generalist voorstelde, zoals dat pakweg 10 jaar geleden nog het geval zou geweest zijn. Velen onder hen verwezen naar een heel specifiek rechtsdomein, soms ook wel een ver doorgedreven niche. Het zegt iets over hoe de nieuwkomers invulling willen geven aan het beroep.

 

Ze zullen in het kader van de beroepsopleiding lessen moeten volgen om hen vertrouwd te maken met de specificiteit van het beroep. De meeste regels zijn vastgelegd in de deontologie, dat geheel van geschreven en ongeschreven regels die worden bepaald door de advocatuur zelf (de Orde van Vlaamse Balies en aanvullend de lokale raad). Toch zijn er ook enkele belangrijke regels in het Gerechtelijk Wetboek die van cruciaal belang zijn en soms niet de nodige aandacht krijgen.

 

Het is daarom goed dat niet enkel de nieuwkomers, maar ook de oudere confraters, even blijven stilstaan bij art. 444 van het Gerechtelijk Wetboek, dat reeds in het eerste lid de lat voor de advocaat zeer hoog legt: “De advocaten oefenen vrij hun ambt uit ter verdediging van het recht en van de waarheid”.  Er ligt een wetsontwerp voor om het beroep van advocaat te “moderniseren”, maar aan deze bepaling zal niet worden geraakt. Zelfs indien het de bedoeling is dat op termijn advocaten het sociaal statuut van bedienden zouden kunnen krijgen (het wetsontwerp voorziet dat de balies dan zelf de voorwaarden zullen bepalen) blijft het zo dat ze daaraan “vrij” en dus in alle onafhankelijkheid invulling moet geven. Ook een stagiair zal dus kritisch moeten blijven als dat basisbeginsel van het beroep onder druk komt te staan. En die onafhankelijkheid staat ten dienste van het zoeken naar de juridische waarheid, wat helaas niet altijd samenvalt met de  “echte” waarheid.

 

Hetzelfde wetsartikel bevat ook een belangrijk tweede lid, waar een bijkomende verplichting wordt opgelegd aan advocaten: “Zij informeren de rechtszoekende over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die in de mate van het mogelijke te bevorderen”.  De verdediging “van het recht” uit het eerste lid van de wettekst moet dus worden gecombineerd met het onderzoeken van de mogelijkheid van “bemiddeling, verzoening en elke ander vorm van minnelijke oplossing.” De wet voorziet dus uitdrukkelijk dat de minnelijke oplossing de voorkeur moet krijgen op andere vormen van geschillenbeslechting. De regel dat de advocaat altijd oog moet hebben voor de “verdediging van het recht” maakt dat bij het zoeken van minnelijke oplossingen de advocaat er echter ook over moet waken dat een partij geen misbruik maakt van een bepaalde machtspositie en daarmee de andere partij onder druk kan zetten om afstand te doen van de rechten die de wet aan die partij toekent. Ook dat is een belangrijke opdracht voor de advocaat.

Artikel 444 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet tot slot ook dat advocaten “er zich van (moeten) onthouden enig ernstig feit tegen de eer en de faam van personen aan te voeren, tenzij dit voor de zaak volstrekt noodzakelijk is”. Hoffelijkheid is dus voor iedere advocaat een wettelijke verplichting.

Het is een verheugende vaststelling dat er ook dit jaar weer vele nieuwe gezichten aan de balie zijn. Ze zijn al verschillende keren welkom geheten, zodat dit hier nu niet moet worden herhaald. Het past hier wél om ook even de stagemeesters te bedanken, want ze hebben de taak op zich genomen om de jonge stagiairs op te leiden, zodat ze hun juridische kennis op de juiste “advocatuurlijke wijze” kunnen inzetten. De kernwaarden van het beroep, zoals ze voortvloeien uit onze deontologie, is iets  dat door ervaring wordt bijgebracht. De stagemeesters spelen daar een belangrijke rol in de kennisoverdracht, wat natuurlijk ook veronderstelt dat ze die regels zelf kennen en toepassen. Nu en dan eens doorheen het Gerechtelijk Wetboek en de OVB-codex deontologie bladeren is nuttig en aanbevelingswaardig.

 

Hugo Lamon